Iedere avond is die gedachte er. Iedere avond als ik op het nieuws beelden zie van kinderen die achter hun vluchtende ouders aanzeulen, moet ik denken aan het verhaal van mijn vader. Het verhaal over hoe hij, 8 jaar aan het begin van de tweede wereldoorlog, achter zijn ouders en zijn zussen aanzeulde op zoek naar een veilig onderkomen.
De krijgsheren van het Belgische leger hadden in de jaren 1930 bedacht dat het Albertkanaal een goede verdedigingslinie was in het geval dat de Duitsers nog eens ons land zouden binnenvallen. Mijn pa woonde met zijn 5 zussen en zijn ouders aan de verkeerde oever van dat kanaal. En dus lieten ze bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog hun winkel annex café in Paal achter. Waar ze naartoe moesten, was niet helemaal duidelijk. Ze trokken de rest van de mensenmassa achterna, richting zuiden. Eerst een paar honderd kilometer te voet, met hun hele hebben en houden op een stootkar. Af en toe wegduikend in een greppel als ze luchtaanvallen vreesden. Later, toen de Franse overheid het georganiseerd kreeg, per trein. Ze kwamen terecht in Luchon, aan de voet van de pyrenneën. Daar werden ze samen met andere vluchtelingen gedropt op een plein. Lokale boeren kwamen er hun keus maken uit de vracht goedkoop werkvolk. De familie Perceval, en dan voornamelijk de vijf zussen (tussen 12 en 18 jaar), trok de aandacht van een wijnboer. Ze werden ondergebracht in een vervallen bijhuis op het erf van de boer, waarna vader Perceval en de oudste zussen ingeschakeld werden in het landbouwbedrijf. Ook toen al mochten vluchtelingen hun bestaansrecht afdwingen door “meerwaarde” te creëren, zoals men dat graag mag noemen.
Mijn pa heeft het verhaal honderden keren aan me verteld en aan het einde van zijn leven heeft hij het ook nog eens opgeschreven in een soort memoires. Het had een diep spoor in hem getrokken. Een litteken van onzekerheid, afhankelijkheid van de goedheid van toevallige passanten, angst voor de oprukkende vijand, ouders die met gebogen hoofd ranzig eten aanvaardden en niemand die precies wist wat de toekomst zou brengen. De dag levend doorkomen was de hoofdbekommernis... En middenin dat hele trauma koesterde hij ook zijn eerste verliefdheid. Pierrette, een Française van 9 jaar die hem in het frans leerde hoe je fruit kon stelen en af en toe ook eens een verloren aardappel of een suikerbiet.
Daar moet ik aan denken als ik die treurige exodus avond na avond zie voorbijsjokken op het scherm. Aan hoe mijn vader in de laatste weken van zijn leven met een scheve glimlach vertelde over Pierrette en hoe die hem de weg wees in een bestaan waar hij voor de rest helemaal niks meer van snapte. Letterlijk en figuurlijk. Want voor de rest was iedereen in zijn omgeving, zijn ouders voorop, de weg kwijt. Omdat vluchten niet iets is dat je voor de lol doet. Wat heren in veilige burchten met driedelige pakken en teveel eten dan goed voor hen is, daar ook mogen over beweren. Vluchten is de laatste uitweg.
Een maand of 8 na hun vertrek, keerde de familie terug naar het vaderland. Het hakenkruis had inmiddels ook hun vluchtoord ingepalmd. Toen ze terug in Paal aankwamen bleek hun hele huis leeggeplunderd door familie en kennissen die ervan uitgingen dat de hele familie dood was. Daar moet ik altijd aan denken als ik heren in maatpak in het journaal hoor beweren dat “terugkeer de enige juiste oplossing” is. En soms betrap ik mezelf terwijl ik zit te roepen naar het scherm: “Terugkeer naar wat? DEBIEL!”
Ik weet het: je kan het bezwaarlijk rationeel noemen. Maar ik ben dan ook de zoon van een vluchteling, opgevoed in het besef dat het morgen weer mijn beurt kan zijn. En u?