Return to site

Het lelijke eendje

Bekentenissen van een schrijver

Toen ik op de lagere school zat, ik denk dat het in het tweede leerjaar was, had ik een vriendje waar niemand anders mee wilde spelen. Hij heette Wally en hij zag er niet uit. Hij droeg kleren die duidelijk al afgedragen waren door 5 oudere broers, zijn tanden waren schots en scheef in zijn mond gemikt en ik dacht dat hij altijd pijn had aan zijn voet, maar later begreep ik dat er vooral motorisch het één en ander met hem scheelde. Toch was hij mijn kameraad. En zo is het eigenlijk altijd gegaan in mijn leven. Noem mij een sukkel voor lelijke eendjes, verschoppelingen, achterblijvers, outsiders. Zou het daarom zijn dat ik thrillers ben beginnen schrijven?

Wally had niet veel cadeau gekregen in het leven. Hij woonde met zijn hele familie, tien mensen, in een stacaravan met aangebouwde koterij op een onverharde weg achteraan in de wijk waar ik opgroeide. Misschien heb je wel eens beelden gezien van een favella in Brazilië? Wel, in de vroege jaren 70 hadden we dat ook nog bij ons in de buurt. Onversneden armoede. Op een dag zag ik hoe een oudere jongen op de speelplaats Wally aan het pesten was. Hij heette, ik zal het nooit vergeten, Ferdinand. Zijn kameraden noemden hem Ferre omdat zijn vader Jakke werd genoemd en rondtsjokte in een glanzende BMW die zijn sociale status verhoogde. Op een gegeven moment kon ik het niet meer aanzien hoe ze Wally telkens weer de struiken in duwden, rende ik op Ferre af en gaf hem een vuistslag in het gezicht. Hij viel kermend op de grond. Zijn kaak was gebroken. De hele school stond in rep en roer. Ferdinand werd afgevoerd met een ambulance en ik werd gesommeerd bij de directeur.

Wat heeft dat ermee te maken?

Wat heeft dat met thrillers schrijven te maken? Wel, een gelijkaardig gevoel, een mengeling van woede en onrechtvaardigheid, overspoelde me deze week. Ik weet niet of het u is opgevallen, maar een collega van mij heeft een prijs gewonnen. Hilde Vandermeeren heeft voor haar uitstekende misdaadroman “Schemerzone” de Hercule Poirotprijs 2017 gekregen. Nu is Hilde allerminst een lelijk eendje! Maar heeft u iets over die prijs gelezen ergens? Ik heb het ook alleen maar ontdekt omdat ik er zelf naar op zoek ben gegaan op het internet, uit professionele interesse. In de mainstreammedia heb je er niks over gelezen, behalve dan in het organiserende weekblad (KNACK). Terwijl je over alle zegepralen die Jeroen Olyslagers, Lize Spit en andere Stefan Hertmansen van deze wereld uitgebreid mag lezen.

Het lijkt erop dat misdaadromans in onze contreien niet als een volwaardig genre worden beschouwd. Nochtans zijn ze verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van de boekenverkoop. Of misschien is dat juist de reden? Dat misdaadschrijvers worden bekeken als producenten van “populaire fictie”. Want in letterenland is “populair” nog altijd een verdacht woord. Getuige: het wantrouwen en de kritische massa tegenover de boeken van Griet Op de Beeck die recht evenredig groeit met haar verkoop. Als ik niet beter wist, zou ik zeggen dat het gewoon jaloezie is…

Die reflex om de schone letteren te beschermen tegen al te populair gebruik van het medium der boekdrukkunst uit zich onderandere in het negeren van een heel pak auteurs die desondanks aardige verkoopcijfers halen. Je zou dan kunnen argumenteren: tja, dan hebben ze die aandacht toch ook niet nodig. Maar het gaat mijns inziens over meer. Met name over het radicaal ontkennen van de kwaliteit van het oordeel van een ruim publiek. Thrillers en misdaadromans worden, tenzij het over grote –meestal buitenlandse- releases gaat in bulk besproken. Dat gebeurt drie, hooguit vier keer per jaar. Voor de honderden misdaadschrijvers in ons taalgebied is het dus hopen dat je in zo’n groepsekssessie terecht komt en dat je lezers tenminste weten dat je bezig bent.

broken image

Veel = geen kwaliteit?

Het is ook niet omdat het genre door heel veel mensen beoefend wordt (in Vlaanderen alleen al verschijnen er jaarlijks echt honderden misdaadromans) dat het makkelijk en voorspelbaar is om er eentje te maken. Er zit natuurlijk heel wat bagger in die jaarlijkse productie, maar er zijn ook mensen die echt hun best doen om iets origineel te produceren. En die verdienen wat meer mediasteun dan een pietluttig prijsje en een kort bericht op het internet. Overigens verschijnen er ook jaarlijks duizenden pogingen tot roman en het is niet omdat daar veel veredeld amateurisme in zit, dat er daarom geen pareltjes tussen zitten…

Gelukkig is dat allemaal niet nieuw voor mij. Ik heb hetzelfde al eens meegemaakt toen ik begon met comedy. Dat werd, en wordt op veel plaatsen nog altijd, bekeken als het gehandicapte broertje van de podiumkunsten. Terwijl de inkomsten van grote shows in heel wat culturele centra er nu precies voor zorgen dat er nog af en toe “serieuze kunst” kan geprogrammeerd worden.

Ik weet dat ik me niet populair maak als ik op deze manier de kat de bel aanbind. Zo was het ook al toen ik Ferdinand in de lagere school een klap op zijn gezicht gaf. Hij had per slot van rekening een gebroken kaak en ik mocht een heel schooljaar lang niet meer tijdens de pauze op de speelplaats. Wally verdween een paar weken later van onze school. Toen ik hem eens tegenkwam daarna, vertelde hij me triomfantelijk dat hij elke dag werd opgehaald met een busje voor de “speelschool”. Zijn manier om zijn transfer naar het buitengewoon onderwijs te beschrijven.

Maar bij deze: dames en heren van de serieuze literatuurjournalistiek, kijk ook eens over het muurtje. Bij de lelijke eendjes gebeuren er ook leuke dingen.

Anyway: straks zit ik weer op de boekenbeurs. Klaar voor nieuwe avonturen. En ik zal niet slaan: ik beloof het.